Economische, sociale en culturele mensenrechten: tijd voor een volwaardige behandeling in de rechtspraak

 

Economische, sociale en culturele mensenrechten zijn lange tijd juridisch onbegrepen en ondergewaardeerd gebleven, zowel internationaal als in België. In Economische, sociale en culturele rechten, een publicatie in de APR-reeks, verkent Prof. dr. Wouter Vandenhole (Universiteit Antwerpen) de (mogelijke) betekenis van deze rechten voor de Belgische rechtsorde. Kunnen ze een bron van inspiratie zijn voor de Belgische rechtspraak?

Waarom worden sociale grondrechten in België nog steeds niet volwaardig, zelfs stiefmoederlijk, behandeld in de rechtspraak?

Het gebrek aan volwaardige juridische erkenning van economische, sociale en culturele mensenrechten gaat terug op de ideologische meningsverschillen tussen Oost en West tijdens de Koude Oorlog. Sinds het begin van de jaren ’90 is daar internationaal langzamerhand verandering in gekomen. Die verandering resulteerde in 2008 in de aanname van een internationaalrechtelijk klachtrecht voor schendingen van economische, sociale en culturele rechten, en dus in de fundamentele aanvaarding van de rechterlijke toetsbaarheid van deze rechten. Ondanks herhaaldelijke internationale politieke bevestiging van de eenheid, onderlinge samenhang en ondeelbaarheid van alle mensenrechten, blijven economische, sociale en culturele rechten politiek en juridisch toch vaak beschouwd als tweederangsrechten. Ook in België zijn sociale grondrechten door hun opname in de Grondwet in 1993 meer op de voorgrond gekomen, maar het is nog steeds wachten op een volwaardige behandeling ervan in de rechtspraak. Vooral het Grondwettelijk Hof heeft (onder meer) met toepassing van artikel 23 Gw. de betekenis van sociale grondrechten verduidelijkt. Sociale grondrechten maken nu volwaardig deel uit van de rechtspraak van dit Hof. Bij de andere hoogste Belgische rechtscolleges is het beweerdelijke gebrek aan directe werking vaak een onoverkoombare hinderpaal.

 

 

Economische, sociale en culturele rechten (reeks APR) verkent de (mogelijke) betekenis van economische, sociale en culturele mensenrechten in de Belgische rechtsorde. Die sociaaleconomische grondrechten worden nog al te vaak stiefmoederlijk behandeld. Het legt uit wat de internationaalrechtelijke betekenis is van elk grondrecht, gaat na hoe elk recht al doorwerkt in de Belgische rechtsorde, en hoe het nog aan betekenis kan winnen.

“Economische, sociale en culturele rechten worden politiek en juridisch vaak beschouwd als tweederangsrechten.”

 

Welke gevolgen heeft dat voor de kwetsbare groepen - migranten en kinderen - waarvan u de sociale grondrechten bespreekt?

Ten gronde worden sommige categorieën van vreemdelingen en kinderen niet ten volle erkend in hun menselijke waardigheid door hen het genot van (sommige) economische, sociale en culturele rechten te ontzeggen. Vooral de economische, sociale en culturele rechten van vreemdelingen in onwettig verblijf worden in de rechtspraak van onder meer het Grondwettelijk Hof restrictief benaderd. Hier zou de rechtspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), de evenknie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, kunnen inspireren tot een meer genuanceerde benadering van beperkingen en differentiatie in functie van migratiestatus. Dat Comité neemt de menselijke waardigheid, eerder dan het migratiestatuut, als uitgangspunt.

Wat de economische, sociale en culturele rechten van kinderen betreft valt op dat de rechtspraak vooral betrekking heeft op één specifieke groep van kinderen, kinderen in migratie. Positief hieraan is dat de ruimere internationaal- en Europeesrechtelijke bescherming van sociaaleconomische rechten van kinderen in migratie de Belgische rechtspraak voor kinderen kan voeden, en bovendien een hefboomfunctie kan vervullen ten aanzien van die van volwassenen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de omstandigheden van opvang en detentie. Minder positief is dat de economische, sociale en culturele rechten van tal van andere groepen van kinderen in grote mate on(der)beschermd blijven. Meer aandacht voor het recht van kinderen op sociale bescherming, huisvesting en gezondheid is aangewezen.

Kunt u enkele concrete voorbeelden geven van manieren waarop het internationaal en Europees recht de Belgische rechtspraak kan inspireren?

Werk

In de Belgische rechtspraak is tot op heden slechts beperkt en selectief aandacht besteed aan het recht op werk. In de mate dat het recht aan bod is gekomen, is vooral de problematiek van de dwangarbeid of verplichte arbeid aan de orde geweest, en dit in het licht van een bepaling uit het EVRM (art. 4 EVRM). In verband met het recht op werk zou verwacht kunnen worden dat het recht op tewerkstellingskansen en de vrije arbeidskeuze (in het licht van reïntegratiemaatregelen en het voorwaardelijk maken van uitkeringen aan het aanvaarden van een job) meer aan bod zouden komen in de Belgische rechtspraak. Hoewel verdragsrechtelijke toezichtsmechanismen een rijke interpretatie gegeven hebben aan het recht op billijke en gepaste arbeidsvoorwaarden en op billijke verloning (inzake werktijden en rust, werkomstandigheden op de werkvloer, en verloning), en tevens meerdere knelpunten in België geïdentificeerd hebben, is de rechtspraak hierover in de Belgische rechtsorde zeer schaars en inhoudelijk relatief zwak. De toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt zal dit grondrecht mogelijk een hernieuwde relevantie geven. Het internationaal en Europees recht kan ook voor de vrijheid van vakvereniging de Belgische rechtspraak inspireren voor interpretatie en toepassing in concrete gevallen. Tot de vrijheid van vakvereniging behoort ook het stakingsrecht. België is door internationale toezichtsmechanismen al herhaaldelijk terecht gewezen voor ongeoorloofde beperkingen op het stakingsrecht. De rechtspraak over het verbod op piket bij eenzijdig verzoekschrift is in het licht daarvan bijgestuurd. Op andere vlakken is nog vooruitgang te boeken: zo moeten beperkingen op de uitoefening van de vrijheid van vakvereniging door leden van de administratie, de politie en het leger restrictief worden uitgelegd. Een absoluut stakingsverbod voor de politie kan niet, voor militairen wel.

 

“In verband met het recht op werk zou men kunnen verwachten dat het recht op tewerkstellingskansen en de vrije arbeidskeuze meer aan bod zouden komen in de Belgische rechtspraak.”

 

Sociale bescherming

De internationale en Europese interpretatie en toepassing van relevante verdragsbepalingen inzake het recht op sociale bescherming kan bijdragen tot een betere erkenning van dit recht door de Belgische rechtscolleges. Bijzonder nuttig is het zesvoudig criterium van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten om de geoorloofdheid van retrogressieve maatregelen inzake het recht op sociale zekerheid te beoordelen. Vergelijkbaar hiermee heeft het ECSR vijf criteria bepaald om de verzoenbaarheid van beperkingen op het recht op sociale zekerheid ten gevolge van een economische crisis te boordelen: de aard van de veranderingen; de redenen en mate van verandering; de noodzaak en toereikendheid van hervorming; het bestaan van maatregelen van sociale bijstand voor diegenen die zich in nood bevinden door de maatregelen; en de behaalde resultaten. Het ECSR reikt ook een heel concrete toetssteen aan om de toereikendheid van uitkeringen te beoordelen: inkomensvervangende uitkeringen moeten in redelijke verhouding tot het eerdere inkomen staan, en mogen nooit onder de armoedegrens gaan.

Huisvesting

Al zou de interpretatie van het Herzien Europees Sociaal Handvest (HESH) inspirerend kunnen werken voor de Belgische rechtspraak, de politieke keuze om de bepaling over het recht op behoorlijke huisvesting (art. 31 HESH) niet te aanvaarden zal onvermijdelijk leiden tot enige terughoudendheid. De interpretatie van het ECOSOC-Verdrag en de parallelle bepaling in het HESH (art. 16 HESH) zou niettemin inspiratie kunnen bieden voor de financiële toegankelijkheid van sociale huisvesting en voor strikte vereisten voor uitzettingen.

Gezondheid

Inzake het recht op gezondheid heeft een grote kamer van het EHRM princiepsarresten gewezen over de positieve verplichtingen inzake gezondheidszorg in het licht van art. 2 EVRM en over geestelijke gezondheidszorg voor gedetineerden in het licht van art. 3 en 5 EVRM. De gezondheid van gedetineerden meer in het algemeen is het voorwerp van een uitvoerige rechtspraak in het licht van artikel 3 EVRM. Onder artikel 8 EVRM is onder meer de vereiste van instemming met een medische behandeling aan bod gekomen. Die rechtspraak heeft zijn invloed in de Belgische rechtsorde minstens op sommige domeinen al laten gelden.

Onderwijs

Wat het recht op onderwijs betreft, is een belangrijk leerpunt in het internationaal recht dat het recht op lager onderwijs aanleiding geeft tot onmiddellijke verplichtingen voor de overheid. Inzake toegankelijkheid van het onderwijs is uit de rechtspraak van het EHRM gebleken dat beperkingen op het recht op onderwijs, onder meer door een verbod op het dragen van uiterlijke religieuze tekenen of tuchtmaatregelen, toelaatbaar zijn voor zover ze voldoen aan de vereisten van legaliteit, legitimiteit en proportionaliteit. Een recht op inclusief onderwijs heeft voornamelijk vorm gekregen voor kinderen met een beperking.

Discriminatie

Door de Europese hoven (EHRM en Hof van Justitie) is inzake het non-discriminatiebeginsel een differentiatie in de verdachte gronden van onderscheid ingevoerd. Van sommige gronden wordt aanvaard dat ze bijzonder verdacht zijn, en ze daarom een bijzondere verantwoording en strikte proportionaliteit behoeven. Dat is met name het geval voor geslacht/gender, seksuele oriëntatie, geboortestatus, ras en etniciteit, en nationaliteit. Die differentiatie kan ook de Belgische rechtspraak (verder) inspireren. Ook inzake ongelijke behandeling van mannen en vrouwen wat arbeid en sociale bescherming betreft, gelijke toegang tot huisvesting van minderheden en armen, en segregatie op grond van etnische oorsprong of beperking in het onderwijs kan lering getrokken worden uit de internationale en Europese rechtspraak.

Over de auteur

 

Wouter Vandenhole is gewoon hoogleraar mensenrechten aan de faculteit Rechten van de Universiteit Antwerpen en lid van de onderzoeksgroep Law and Development. Tussen 2007 en 2018 bekleedde hij de UNICEF-leerstoel in kinderrechten. Zijn onderzoek richt zich onder meer op mensen- en kinderrechten, met name sociale, economische en culturele rechten, en de verhouding tussen mensenrechten en (duurzame) ontwikkeling.

Over het boek Economische, sociale en culturele rechten

 

Economische, sociale en culturele rechten (reeks APR) verkent de (mogelijke) betekenis van economische, sociale en culturele mensenrechten in de Belgische rechtsorde. Die sociaaleconomische grondrechten worden nog al te vaak stiefmoederlijk behandeld. Het legt uit wat de internationaalrechtelijke betekenis is van elk grondrecht, gaat na hoe elk recht al doorwerkt in de Belgische rechtsorde, en hoe het nog aan betekenis kan winnen.

 

 

 

 

Kan item niet toevoegen aan winkelwagentje

PRIJS:
Doorgaan met winkelen