De eed is geen restant van het middeleeuws procesrecht, maar een formaliteit die nog steeds belangrijk is voor het bewijs, de berechting, de wraking en de bestraffing van valse verklaringen. Auteur Bart De Smet overloopt in zijn boek Eed in strafzaken (2023), verschenen in de reeks Algemene Praktische Rechtsverzameling, de regels over de eedverplichting en het eedverbod van personen die betrokken zijn in het strafonderzoek of strafproces. Hij bespreekt ook het effect van een onregelmatigheid inzake de eed op het bewijs en de rechterlijke beslissing.
Waarover gaat uw boek?
Bart De Smet: Het boek bevat een overzicht van de uiteenlopende regels over de eedverplichting van ambtsdragers, juryleden, deskundigen, getuigen, vertalers, tolken en bepaalde procespartijen en van de uitzonderingen daarop. Evenveel aandacht gaat naar de omgekeerde situatie van personen die de eed niet mogen afleggen, zoals verdachten of hun naaste familieleden.
Wat maakt uw boek bijzonder?
Bart De Smet: In handboeken komt de eed als vormvereiste ‘in schijven’ aan bod, bij de bespreking van aparte onderzoeksdaden, zoals de expertise. Het leek mij nuttig eens in te zoomen op de diverse eedformules en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, om verschillen en gelijkenissen te ontwarren, en de impact ervan te duiden op alle onderdelen van het strafproces. Uit rechtspraak en rechtsleer wordt afgeleid in welke gevallen een onregelmatigheid inzake de eed fataal is voor de bewijsvoering en wanneer een partij die troefkaart precies kan uitspelen. Er zit ook een blik op de toekomst in, meer bepaald op de ontwerpen van het nieuwe Strafwetboek en het Wetboek van strafprocesrecht.
Hoe belangrijk is de eed nog anno 2023?
Bart De Smet: De eed is één van de weinige formaliteiten die in bepaalde situaties nog vasthangen aan de sanctie van nietigheid. Een ontbrekende, onjuiste of niet-toegelaten eed zou een alarmbel moeten doen rinkelen. Het komt er voor de onderzoekende magistraat op aan de nietigheid meteen te herstellen en bewijsuitsluiting te voorkomen. In sommige gevallen tast de nietigheid als gangreen de hele procedure aan. Hoewel de eed als bron van nietigheid talrijke uitzonderingen kent, is men best op zijn hoede als er bewijs wordt geleverd door een eedplichtige of een persoon die is uitgesloten van de eed.
Bent u tijdens uw research op verrassingen of opvallende aspecten gestoten?
Bart De Smet: De eed is een materie met veel nuances die soms vreemd overkomen. Zo kan de burgerlijke partij voor het hof van assisen nooit getuigen onder eed, terwijl zij in correctionele zaken de eed moet afleggen wanneer zij als getuige wil optreden en de partijen daarmee instemmen. Daarbij komt dat alleen in assisenzaken de getuigeneed niet meer op straffe van nietigheid is voorgeschreven. Opmerkelijk is dat de technisch raadsman van het openbaar ministerie in zijn schriftelijk verslag de eed niet aflegt (behalve bij heterdaad), maar wel onder eed wordt gehoord op de terechtzitting, soms met de dubbele eed van getuige en deskundige. Andere interessante thema’s zijn het conflict tussen de eedverplichting en het zwijgrecht of het beroepsgeheim, de positie van de medebeklaagde die wil getuigen, het in het buitenland afleggen van verklaringen onder eed en de aparte misdrijven van meineed en valse verklaringen.
U hebt het in uw boek over lacunes in de wetgeving. Kan u daarvan een voorbeeld geven?
Bart De Smet: Artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering maakt het mogelijk een nietigheid ‘betreffende de eed van getuigen, deskundigen of tolken’ toe dekken tijdens een proces op tegenspraak, onder bepaalde voorwaarden. Het is niet duidelijk of dit mechanisme ook geldt voor vertalers en voor miskenning van het eedverbod voor sommige personen.


Dr. Bart De Smet
Dr. Bart De Smet is Advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie en auteur van publicaties over het verstek en verzet in strafzaken, het Vlaams jeugddelinquentierecht en het deskundigenonderzoek in strafzaken.

Dit boek, verschenen in de APR-reeks, biedt een wetenschappelijk onderbouwd en praktijkgericht naslagwerk voor juristen die het straf(proces)recht beoefenen.
